Delen

- Advertentie (?) -

Bodemkwaliteitskaart landbodem gemeente Barendrecht Actualisatie 2023

19-01-2024

Bodemkwaliteitskaart landbodem gemeente Barendrecht Actualisatie 2023

1 INLEIDING

1.1 Aanleiding en doel

Voor u ligt de in 2023 geactualiseerde bodemkwaliteitskaart van de landbodem van de gemeente Barendrecht. De bodemkwaliteitskaart dient om grondverzet binnen de gemeente te vergemakkelijken.

De bodemkwaliteitskaart is geactualiseerd omdat deze volgens de Regeling bodemkwaliteit in 2024 zijn geldigheid zou verliezen. Daarnaast is de bodemkwaliteitskaart geactualiseerd met het oog op de invoering van de Omgevingswet.

In een bodemkwaliteitskaart wordt een bodembeheergebied ingedeeld in één of meer zones met een vergelijkbare milieuhygiënische bodemkwaliteit. Het gaat hierbij om de ‘gemiddelde’ kwaliteit van deze gebieden, afgezien van lokale verontreinigingen veroorzaakt door puntbronnen.

Met een bodemkwaliteitskaart is bij grondverzet minder onderzoek nodig en hoeft men minder vaak partijen grond te keuren. In plaats daarvan kan de bodemkwaliteitskaart worden gebruikt als bewijsmiddel (milieu-hygiënische verklaring) voor de kwaliteit van de grond.

Tezamen met de bodemfunctiekaart bepaalt de bodemkwaliteitskaart welke normen volgens algemene, landelijke regels gelden voor het toepassen van grond en baggerspecie op de landbodem. Verder volgt daaruit binnen en tussen welke zones – onder voorwaarden – vrij grondverzet mogelijk is.

Voor een aantal situaties is in de regionale nota bodembeheer (lit. 1) gebiedsspecifiek beleid vastgesteld voor het toepassen van grond en baggerspecie.

In voorliggend rapport is tevens de bodemkwaliteitskaart voor PFAS geïntegreerd. Voor de stofgroep PFAS was in 2020 een afzonderlijke bodemkwaliteitskaart gemaakt (lit. 2) waarin tevens is vastgelegd welke toepassingsnormen in verschillende situaties gelden, omdat dit voor PFAS nog niet in landelijke regelgeving is vastgelegd. Daarbij is de gemeente Barendrecht destijds gelijk opgetrokken met de gemeenten Albrandswaard en Ridderkerk.

1.2 Wettelijk kader

Besluit bodemkwaliteit en Regeling bodemkwaliteit

Het Besluit bodemkwaliteit (lit. 3) en de bijbehorende Regeling bodemkwaliteit (lit. 4) zijn in 2008 in werking getreden. Deze vormen (tot het in werking treden van de Omgevingswet) het wettelijke kader voor hergebruik van bouwstoffen, grond en baggerspecie.

In het Besluit bodemkwaliteit zijn generieke regels opgenomen, waarbij de normen voor het toepassen van grond en bagger afhankelijk zijn van zowel de kwaliteit als de functie van de ontvangende bodem. De normering en klasse-indeling volgens het Besluit bodemkwaliteit worden toegelicht in hoofdstuk 2.

Het Besluit bodemkwaliteit bevat de mogelijkheid om op grond van de lokale situatie gebiedsspecifiek beleid vast te stellen. Ook dit wordt verder toegelicht in hoofdstuk 2.
Voorliggende bodemkwaliteitskaart is opgesteld en vastgesteld onder het recht van het Besluit bodemkwaliteit en de Regeling bodemkwaliteit uit 2008 (net als de voorgaande bodemkwaliteitskaarten uit 2014 en 2019). Op grond van overgangsrecht blijft de bodemkwaliteitskaart geldig bij het in werking treden van de Omgevingswet.

Richtlijn bodemkwaliteitskaarten

Bodemkwaliteitskaarten dienen te worden opgesteld conform de Richtlijn bodemkwaliteitskaarten (lit. 5) en bijlage M van de Regeling bodemkwaliteit uit 2008.

Bijlage M van de Regeling bodemkwaliteit vormt vooral een samenvatting van hetgeen uitgebreider is beschreven in de Richtlijn bodemkwaliteitskaarten. Bijlage M bevat voor het opstellen van de kaart geen aanvullende voorschriften die niet zijn opgenomen in de Richtlijn bodemkwaliteitskaarten.

De Richtlijn bodemkwaliteitskaarten beschrijft het opstellen van een bodemkwaliteitskaart aan de hand van acht procesmatige stappen:

1. definitiefase, programma van eisen
2. identificatie van onderscheidende kenmerken
3. voorbewerken beschikbare informatie
4. indelen beheergebied in deelgebieden
5. evaluatie gebiedsindeling op basis van beschikbare informatie
6. verzamelen van aanvullende informatie
7. karakteriseren van de bodemkwaliteit per bodemkwaliteitszone
8. resultaten weergeven in (water)bodemkwaliteitskaart

Over de status van deze acht stappen schrijft de Richtlijn, dat het in de praktijk niet noodzakelijk is om het stappenplan één op één te volgen maar dat het wel noodzakelijk is dat de elementen hiervan terugkomen in de eigen werkwijze.

In de Regeling bodemkwaliteit uit 2008 is vastgelegd, dat in een bodemkwaliteitskaart tenminste de stoffen worden opgenomen uit het standaardpakket uit de NEN5740 (lit. 6).

De algemene werkwijze bij het opstellen van een bodemkwaliteitskaart komt op het volgende neer:

In een bodemkwaliteitskaart wordt een gebied ingedeeld in één of meer zones met een milieu-hygiënisch vergelijkbare algemene bodemkwaliteit. Gebieden met eenzelfde historie hebben in het algemeen een vergelijkbare diffuse bodemkwaliteit. Dit betekent dat de indeling in zones gebeurt op basis van algemene historische gegevens (onderscheidende kenmerken) zoals bodemopbouw, (voormalig) landgebruik en ouderdom van woonwijken en bedrijfsterreinen.

Allereerst worden de belangrijkste historische gegevens zoals ouderdom van woonwijken en de eventuele aanwezigheid van ophooglagen in kaart gebracht.

Vervolgens worden de analyseresultaten van binnen de zones uitgevoerde bodemonderzoeken geanalyseerd. Per zone worden verschillende statistische kengetallen berekend voor verschillende stoffen. Op basis van deze berekeningen en het ruimtelijke patroon van de waarnemingen wordt de zone-indeling getoetst en zo nodig bijgesteld. Er wordt gekeken welke analyseresultaten niet representatief zijn voor de algemene zonekwaliteit, zodat deze gegevens als uitbijters buiten de dataset van de zoneringsberekeningen worden gelaten. De uiteindelijke indeling in zones is dus een combinatie van historische informatie en statistische bewerkingen.

Volgens de Richtlijn bodemkwaliteitskaarten worden de zones geclassificeerd op basis van het rekenkundig gemiddelde.

1.3 Relatie met Omgevingswet

Het omgevingsrecht in Nederland wordt ingrijpend herzien. Diverse sectorale wet- en regelgeving over de leefomgeving wordt samengebracht in de Omgevingswet met vier bijbehorende AmvB’s en één Ministeriële regeling. De huidige Wet bodembescherming verdwijnt en wordt in beknoptere vorm opgenomen in de Omgevingswet.

Onder de Omgevingswet wordt alle gemeentelijke regelgeving voor de fysieke leefomgeving samengevoegd in één omgevingsplan. Er bestaan op termijn – na een overgangsperiode – dus geen afzonderlijke bestemmingsplannen, nota’s bodembeheer e.d. meer.

Het in werking treden van de Omgevingswet is enkele malen uitgesteld. Na instemming van de Eerste en Tweede Kamer is maart 2023 het Koninkljik Besluit (KB) ondertekend dat de Omgevingswet op 1 januari 2024 in werking treedt.

Aanvullingsspoor bodem

De onderwerpen bodem, natuur, geluid en grondeigendom waren nog niet meegenomen in het oorspronkelijke wetsvoorstel van de Omgevingswet dat door het parlement is aangenomen op 1 juli 2015 (Tweede Kamer) respectievelijk 22 maart 2016 (Eerste Kamer). Deze vier onderwerpen zijn opgenomen in vier Aanvullingswetten die vervolgens ook zijn aangenomen door de Tweede en Eerste Kamer. Onder deze Aanvullingswetten hangen Aanvullingsbesluiten en Aanvullingsregelingen, waaronder het Aanvullingsbesluit bodem en de Aanvullingsregeling bodem.

Het Aanvullingsbesluit bodem is op 25 februari 2021 bekendgemaakt in het Staatsblad (lit. 7).

Onder de Omgevingswet wordt de Regeling bodemkwaliteit vervangen door de nieuwe Regeling bodemkwaliteit 2022 (Rbk 2022) die op 19 januari 2023 bekendgemaakt is in de Staatscourant (lit. 8).
Tenzij anders vermeld wordt in dit rapport met ‘Regeling bodemkwaliteit’ steeds gedoeld op de Regeling bodemkwaliteit die in 2007 bekendgemaakt is en in 2008 in werking getreden is.

Vrijwel alles wat nu volgens het Besluit bodemkwaliteit als gebiedsspecifiek beleid kan worden vastgesteld, is straks onder de Omgevingswet ook mogelijk in de vorm van maatwerkregels in het omgevingsplan.

In de Regeling bodemkwaliteit 2022 zijn geen vereisten meer opgenomen over hoe een bodem-kwaliteitskaart wordt opgesteld en wordt dus niet meer verwezen naar de Richtlijn bodemkwaliteits-kaarten. Dit vanuit de filosofie van de Omgevingswet dat decentrale overheden goed in staat zijn om aan hun verantwoordelijk-heden de juiste vorm en inhoud te geven. Gedetailleerde instructies hoe andere overheden taken of bevoegdheden moeten uitoefenen zijn daarom in de nieuwe Regeling bodem-kwaliteit geschrapt.

Actualisatie: onder het ‘oude’ recht (en valt daarna onder overgangsrecht)

Voorliggende actualisatie van de bodemkwaliteitskaart vindt nog plaats onder het ‘oude’ recht van het Besluit bodemkwaliteit.

Bij het in werking treden van de Omgevingswet vallen de bodemfunctiekaart, de verschillende bodemkwaliteitskaarten en het gebiedsspecifieke beleid uit de nota bodembeheer onder het overgangsrecht. De bodemfunctiekaart en het gebiedsspecifiek beleid worden daarmee automatisch onderdeel van het tijdelijk deel van het omgevingsplan. Gemeenten hebben tot 1 januari 2032 de tijd om alles uit het tijdelijk deel van het omgevingsplan over te zetten naar het nieuwe deel van het omgevingsplan.

In dit rapport is aangesloten op de toekomstige terminologie onder de Omgevingswet:

- bodemkwaliteitsklasse Landbouw/natuur (in plaats van Achtergrondwaarde)
- bodemfunctieklasse Landbouw/natuur (het huidige Besluit bodemkwaliteit benoemt strikt genomen alleen de bodemfunctieklassen Wonen en Industrie)

1.4 Bestuurlijke vaststelling en geldigheid

Het vaststellen van een bodemkwaliteitskaart met regels voor grondverzet volgens het generieke beleid is een bevoegdheid van het College van Burgemeester en Wethouders.

Het vaststellen van gebiedsspecifiek beleid is een bevoegdheid van de gemeenteraad, waarvoor een openbare voorbereidingsprocedure conform afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht wordt gevolgd. Hetzelfde geldt onder de Omgevingswet voor het vastleggen van maatwerkregels in het omgevingsplan.

Zoals hiervoor al vermeld vallen bij het in werking treden van de Omgevingswet de verschillende bodemkwaliteitskaarten, de bodemfunctiekaart en het gebiedsspecifiek beleid uit de nota bodembeheer onder het overgangsrecht.

Per 1 januari 2016 is de Regeling bodemkwaliteit gewijzigd. Bij deze wijziging is expliciet in de Regeling bodemkwaliteit opgenomen, dat een bodemkwaliteitskaart een geldigheidsduur heeft van maximaal 5 jaar. De geldigheidsduur kan worden verlengd.
Onder de Omgevingswet is in de Regeling bodemkwaliteit 2022 geen geldigheidstermijn voor bodem-kwaliteitskaarten meer opgenomen.

Begrenzing bodembeheergebied

Deze bodemkwaliteitskaart heeft alleen betrekking op de landbodem waarvoor de gemeente Barendrecht het bevoegd gezag is in het kader van het Besluit bodemkwaliteit.

Op grond van artikel 3 van het (oude) Besluit bodemkwaliteit is voor toepassingen van grond en bagger in oppervlaktewaterlichamen de beheerder het bevoegd gezag. De Waterregeling (lit. 9) bevat kaarten met de begrenzing van de gebieden waar Rijkswaterstaat vergunningverlener is in het kader van de Waterwet en in het verlengde daarvan het bevoegd gezag is voor het Besluit bodemkwaliteit. Onder de Omgevingswet is deze begrenzing opgenomen in de Omgevingsregeling.

Bijlage 1 bevat de begrenzing van het bodembeheergebied waarvoor de gemeente Barendrecht het bevoegd gezag is in het kader van het Besluit bodemkwaliteit, gebaseerd op de kaartbijlagen van de Waterregeling.

Concreet betekent dit dat buitendijkse gebieden langs de Oude Maas volgens de Waterregeling niet onder het bevoegd gezag van de gemeente vallen. De opgehoogde gebieden langs de Oude Maas vallen gedeeltelijk wel onder het bevoegd gezag van de gemeente.

Voor de waterbodems op IJsselmonde heeft Waterschap Hollandse Delta een waterbodemkwaliteitskaart op laten stellen (lit. 10).

2 NORMERING EN KLASSE-INDELING VOLGENS BESLUIT BODEMKWALITEIT

2.1 Introductie

Het Besluit bodemkwaliteit kent afzonderlijke normen voor toepassingen van grond en bagger op de landbodem en toepassingen in oppervlaktewater. De verschillende normen per stof zijn opgenomen in Bijlage B van de Regeling bodemkwaliteit. Voor deze bodemkwaliteitskaart zijn alleen de normen voor het toepassen van grond op de landbodem van belang. Deze worden toegelicht in paragraaf 2.2.

Het Besluit bodemkwaliteit maakt voor het hergebruiksbeleid onderscheid tussen:

- Generiek beleid;
- Gebiedsspecifiek beleid

Dit onderscheid wordt toegelicht in paragraaf 2.3.

2.2 Normen voor het toepassen van grond op de landbodem

In de Regeling bodemkwaliteit zijn de landelijke Achtergrondwaarden vastgelegd. Deze gelden als toetsingskader om te bepalen of grond “schoon” is. Wettelijk gezien mogen geen strengere normen worden gesteld dan de Achtergrondwaarden.

Het Besluit bodemkwaliteit relateert het beleid voor het toepassen van grond en bagger aan zowel de functie als de kwaliteit van de ontvangende bodem. Daartoe zijn de bodemfunctieklassen ‘Wonen’ en ‘Industrie’ geïntroduceerd. Daarnaast zijn er bodemkwaliteitsklassen ‘Wonen’ en ‘Industrie’ met bijbehorende maximale waarden.

In de terminologie van de Omgevingswet worden grond en bagger die aan de Achtergrondwaarden voldoen ingedeeld in de bodemkwaliteitsklasse Landbouw/natuur. Vooruitlopend hierop wordt in dit rapport ook de term bodemkwaliteitsklasse Landbouw/natuur gehanteerd.

Indeling in bodemkwaliteitsklassen

Voor toepassingen op de landbodem gelden derhalve de volgende normen:

- Achtergrondwaarde (AW)
- Maximale waarden voor wonen (MaxWONEN )
- Maximale waarden voor industrie (MaxINDUSTRIE )

Deze normen zijn voor de verschillende stoffen vastgelegd in Bijlage B van de Regeling bodemkwaliteit.

Onder de Omgevingswet worden deze normen in de Regeling bodemkwaliteit 2022 (Rbk 2022) als volgt aangeduid:

- kwaliteitseis voor kwaliteitsklasse ‘landbouw/natuur’
- kwaliteitseis voor kwaliteitsklasse ‘wonen’
- kwaliteitseis voor kwaliteitsklasse ‘industrie’

Getalsmatig bevat bijlage B van de Rbk 2022 geen wijzigingen die relevant zijn voor de bodemkwaliteits-kaart van de landbodem.

Voor de meeste stoffen is MaxINDUSTRIE gelijk aan de interventiewaarde. Met name voor veel organische verbindingen waaronder minerale olie, PCB’s en diverse bestrijdingsmiddelen is MaxINDUSTRIE lager dan de interventiewaarde.

Conform de Regeling bodemkwaliteit zijn de rekenkundig gemiddeldes van de verschillende zones in deze bodemkwaliteitskaart getoetst aan de Achtergrondwaarde, MaxWONEN en MaxINDUSTRIE . Op basis van deze toetsing zijn de zones ingedeeld in de kwaliteitsklasse ‘landbouw/natuur’, ‘wonen’ of ‘industrie’. Voor het samenvoegen van verschillende deelgebieden tot dezelfde zone is deze klasse-indeling ook bepalend.

Toetsingsregels

In de Regeling bodemkwaliteit zijn voor de Achtergrondwaarden en de ‘Maximale waarden voor wonen’ (MaxWONEN ) toetsingsregels opgenomen, waarbij een beperkt aantal stoffen in geringe mate de norm mag overschrijden. Deze toetsingsregels zijn afhankelijk gesteld van het aantal geanalyseerde stoffen. Voor de ‘Maximale waarde voor industrie’ (MaxINDUSTRIE ) geldt geen toetsingsregel.

De toetsingsregel voor de Achtergrondwaarde geldt zowel voor de ontvangende bodem als voor de toe te passen grond.

Toetsingsregel voor de Achtergrondwaarde (bij 7 t/m 15 parameters)1:

Maximaal 2 parameters mogen hoger zijn dan de Achtergrondwaarde, mits niet hoger dan 2 x Achtergrondwaarde en niet hoger dan MaxWONEN

Grond voldoet aan de Achtergrondwaarde wanneer de grond voldoet aan voornoemde toetsingsregel.

De toetsingsregel voor MaxWONEN geldt alleen voor de beoordeling van de ontvangende bodem en mag niet worden toegepast om de kwaliteit van een partij hergebruiksgrond te bepalen.
Toetsingsregel voor MaxWONEN (bij 7 t/m 15 parameters):

Maximaal 2 parameters mogen hoger zijn dan MaxWONEN , mits niet hoger dan MaxWONEN + Achtergrondwaarde en niet hoger dan MaxINDUSTRIE

De toetsingsregels gelden ook bij de classificatie van zones in een bodemkwaliteitskaart.

2.3 Generiek en gebiedsspecifiek beleid uit Besluit bodemkwaliteit

Het Besluit bodemkwaliteit maakt voor het hergebruiksbeleid onderscheid tussen:

- Generiek beleid
- Gebiedsspecifiek beleid

Generiek beleid

In het Besluit bodemkwaliteit is het beleid voor het toepassen van grond en bagger afhankelijk gesteld van zowel de bodemkwaliteitsklasse als de bodemfunctieklasse van de ontvangende bodem. De strengste is daarbij (in het generieke beleid) maatgevend:

* Het Besluit bodemkwaliteit kent strikt genomen alleen de bodemfunctieklassen Wonen en Industrie. De terminologie onder de Omgevingswet bevat tevens de bodemfunctieklasse Landbouw/natuur.

Voorbeeld 1:
Wanneer de bodemkwaliteit van een industrieterrein voldoet aan kwaliteitsklasse Landbouw/natuur, dan geldt als toepassingseis dat de toe te passen grond aan de Achtergrondwaarde dient te voldoen.

Voorbeeld 2:
Wanneer de bodemkwaliteit van een oud stadscentrum niet voldoet aan MaxWONEN , (maar bijv. wel aan MaxINDUSTRIE ), dan geldt als toepassingseis MaxWONEN .

Bodemfunctiekaart en generieke toepassingskaart

De bodemfunctieklassen zijn vastgelegd in de bodemfunctiekaart2. Deze is opgenomen in bijlage 14 van voorliggend rapport en vervangt de bodemfunctieklassenkaart zoals die was opgenomen in bijlage 5 van de bodemkwaliteitskaart uit 2019 (lit. 11).

Ten opzichte van de kaart uit 2019 zijn de volgende aanpassingen doorgevoerd:

- ontwikkelingslocatie Stationstuinen: industrie → wonen
- gedeelte Ziedewijdsedijk bij de Zuidpolder: wonen → landbouw/natuur (parallel aan aanpassing deelgebied BWL06)
- ontwikkelingslocatie Parq Waal aan de Noldijk: landbouw/natuur → wonen (valt samen met aanpassing deelgebied BWL04)
- kleine aanpassing bij Noldijk 134: landbouw/natuur → wonen (parallel aan aanpassing deelgebied BWL04)

De toepassingskaart volgens generiek beleid, gebaseerd op de combinatie van de bodemkwaliteitskaart en de bodemfunctiekaart, is opgenomen in bijlage 15A (bovengrond, 0-0,5 m-mv) en 15B (ondergrond, 0,5-2,0 m-mv).

Gebiedsspecifiek beleid

Binnen bepaalde grenzen en randvoorwaarden mogen gemeenten besluiten om af te wijken van het ‘generieke beleid’ en voor een deel van hun grondgebied een strenger of juist minder streng beleid voeren. De gemeenteraad stelt dan ‘Lokale Maximale Waarden’ (LMW) vast. In dat geval spreekt het Besluit bodemkwaliteit van ‘gebiedsspecifiek beleid’.

Onder de Omgevingswet wordt de terminologie als volgt:
Lokale maximale waarden → Lokale waarden
Gebiedsspecifiek beleid → Maatwerkregels

2.4 Handelingskader voor PFAS

Op 8 juli 2019 heeft de staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat een Kamerbrief verstuurd met het ‘Tijdelijk handelingskader voor hergebruik van PFAS-houdende grond en baggerspecie’, gevolgd door geactualiseerde versies d.d. 29 november 2019 en 2 juli 2020.

Op 13 december 2021 heeft de staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat een nieuwe versie van het Handelingskader PFAS3 aan de Tweede Kamer toegezonden (lit. 12).

Volgens het tijdelijk handelingskader moeten initiatiefnemers, tot duidelijk is of er onbelaste gebieden in Nederland zijn, in het kader van de zorgplicht het gehalte aan PFAS meten in te verzetten grond en baggerspecie, die uit land- en waterbodem wordt ontgraven.

Eind juni 2020 heeft het RIVM het onderzoek naar de landelijke achtergrondwaarden van PFAS in de Nederlandse bodem afgerond (lit. 13). Deze zijn als definitieve achtergrondwaarden opgenomen in een nieuwe versie van het tijdelijk handelingskader PFAS (lit. 14), dat op 3 juli 2020 door de Staatssecretaris voor Infrastructuur en Waterstaat is toegezonden aan de Tweede Kamer.

Deze definitieve landelijke achtergrondwaarden zijn als volgt:

- PFOA (som lineair + vertakt): 1,9 μg/kgds
- PFOS (som lineair + vertakt): 1,4 μg/kgds

De overige PFAS zijn in het onderzoek van het RIVM zelden boven de detectiegrens aangetoond. In het tijdelijk handelingskader is opgenomen dat voornoemde achtergrondwaarde van PFOS (1,4 μg/kgds) ook als toepassingswaarde kan gelden voor de overige PFAS.

Voor de bodemkwaliteits- en bodemfunctieklassen wonen en industrie vermeldt het tijdelijk handelingskader de volgende toepassingswaarden (ook wel aangeduid als de 3/7/3/3 waarden):

- voor alle individuele PFAS: 3 μg/kgds. met uitzondering van PFOA
- voor PFOA: 7 μg/kgds

Verder bevat het tijdelijk handelingskader voorlopige toepassingswaarden voor een aantal andere situaties.

Aanvankelijk was in het tijdelijk handelingskader4 opgenomen, dat deze 3/7/3/3 waarden gelden voor toepassingen op de landbodem boven grondwaterniveau (tot ten hoogste 1 meter onder het maaiveld bij gebieden met een hoge grondwaterstand).
In versie december 2021 van het handelingskader is het onderscheid boven en onder grondwaterniveau niet meer opgenomen. Voor het overige bevat het handelingskader van december 2021 – ten opzichte van de voorgaande versie d.d. 2 juli 2020 - geen inhoudelijke wijzigingen die relevant zijn voor toepassingen op de landbodem.

Het handelingskader voor PFAS en de hierin opgenomen toepassingswaarden waaronder de achtergrondwaarden hebben echter nog niet de formele status van regelgeving. Dit is pas het geval na opname van deze achtergrondwaarden en overige toetsingswaarden in bijlage B van de Regeling bodemkwaliteit en bekendmaking hiervan in de Staatscourant.

Volgens de begeleidende Kamerbrief wordt op basis van de versie uit december 2021 van het Handelingkader voor PFAS het traject van deze wettelijk verankering gestart.

3 WERKWIJZE

3.1 Voorgaande bodemkwaliteitskaarten als basis

De bodemkwaliteitskaart is opgesteld conform de Richtlijn bodemkwaliteitskaarten (lit. 5).
In enkele situaties wordt niet voldaan aan het minimum van 20 waarnemingen per zone. Bij de toelichting op de zonering in paragraaf 6.2 wordt dit nader gemotiveerd.

In een bodemkwaliteitskaart wordt een gebied ingedeeld in één of meer zones met een milieu-hygiënisch vergelijkbare algemene bodemkwaliteit. Gebieden met eenzelfde historie hebben in het algemeen een vergelijkbare diffuse bodemkwaliteit. De indeling in zones is dus gebaseerd op de interpretatie van meetgegevens (analyseresultaten uit bodemonderzoeken) in combinatie met algemene historische gegevens (onderscheidende kenmerken) van het gebied. De zones zijn geclassificeerd door per stof een aantal statistische kengetallen te berekenen.

Sinds de jaren 90 zijn verschillende bodemkwaliteitskaarten van de gemeente Barendrecht gemaakt, voortbouwend op de zone-indeling uit voorgaande versies. Daarbij is niet altijd het achterliggende verhaal over deze indeling o.b.v. onderscheidende kenmerken volledig overgenomen.

Ook voorliggende actualisatie in 2023 bouwt voort op de voorgaande bodemkwaliteitskaarten.
Verder is de afzonderlijke bodemkwaliteitskaart voor PFAS uit 2020 (lit. 2) geïntegreerd in voorliggend rapport.

Voorgaande bodemkwaliteitskaarten

In 1997 is op basis van toenmalig provinciaal beleid een bodemkwaliteitskaart gemaakt voor de VINEX-locatie Carnisselande (lit. 15). Dat rapport bevat historische informatie waarvan een deel is overgenomen in hoofdstuk 4. In 1997 is de begrenzing van de lintbebouwing langs de Voordijk westelijk van de A29 voor het eerst ingetekend. Vervolgens is die begrenzing tussen de Carnisseweg en Smitshoek vrijwel ongewijzigd overgenomen in de volgende bodemkwaliteitskaarten t/m 2019.

In 2002 is een bodemkwaliteitskaart voor het hele bebouwde gebied van de gemeente gemaakt (lit. 16). De rapportage daarvan is niet meer teruggevonden. Voor het buitengebied van IJsselmonde was destijds een bodemkwaliteitskaart gemaakt in opdracht van de Dienst Landelijk Gebied (DLG) (lit. 17), die bestuurlijk werd vastgesteld door de provincie Zuid-Holland. Voornoemde bodemkwaliteitskaart van het buitengebied bevat geen aanvullende informatie die nog relevant is voor de huidige bodemkwaliteits-kaart.

In 2006 is een nieuwe bodemkwaliteitskaart van de hele gemeente gemaakt (lit. 18), waarbij een aantal vergelijkbare zones uit de voorgaande bodemkwaliteitskaart is samengevoegd. Daarbij zijn aparte zones gemaakt met woonwijken, bedrijfsterreinen en buitengebied. Voor de beschrijving van de historie werd verwezen naar de rapportages van voorgaande bodemkwaliteitskaarten.

In 2014 is een regionale bodemkwaliteitskaart gemaakt samen met de gemeente Ridderkerk (lit. 19). In die bodemkwaliteitskaart zijn beide gemeenten ingedeeld in een aantal deelgebieden op basis van enerzijds de ouderdom van de bebouwing en anderzijds het onderscheid in bodemfuncties.

In Barendrecht zijn dit deelgebieden beginnend met:

- BA (bodemfunctieklasse landbouw/natuur)
- BI (bodemfunctieklasse industrie)
- BW (bodemfunctieklasse wonen)
- BWL (lintbebouwingen)

Ridderkerk heeft vergelijkbare deelgebieden beginnend met RA, RI, RW en RWL.

De deelgebieden uit de beide gemeenten zijn in 2014 samengevoegd tot 8 zones. Verder is in de nota bodembeheer (lit. 1, lit. 20) een deel van Nieuw Reijerwaard aangemerkt als zone 9. In de zones 1 t/m 6 zijn deelgebieden samengevoegd uit zowel de gemeente Barendrecht als de gemeente Ridderkerk. De zones 7, 8 en 9 zijn alleen van toepassing in de gemeente Ridderkerk. In de bodemkwaliteitskaart uit 2014 zijn alleen analysegegevens meegerekend uit rapporten die zijn gerapporteerd vanaf 1 januari 1993.

In 2019 is de bodemkwaliteitskaart geëvalueerd in afzonderlijke rapporten voor de gemeente Barendrecht (lit. 11) en Ridderkerk (lit. 21). Dit betrof vooral een tussentijdse controle van de dataset: welke gegevens zijn er nieuw bijgekomen sinds het opstellen van de bodemkwaliteitskaart uit 2014 en in hoeverre bevestigen deze de classificatie van de zones.

Door een hernummering van de bodemrapporten in het bodeminformatiesysteem kon niet volledig worden herleid welke onderzoeken al beschikbaar waren bij het opstellen van de bodemkwaliteitskaart uit 2014. Wel was duidelijk dat voor Barendrecht geen gegevens waren gebruikt uit bodemonderzoeken die na 1 januari 2011 gerapporteerd waren (afgezien van het aanvullend bodemonderzoek dat in 2011 specifiek ten behoeve van de bodemkwaliteitskaart was uitgevoerd). Voor de evaluatie is daarom een selectie gemaakt van alleen de grondanalyses uit bodemonderzoeken die na 1 januari 2011 gerapporteerd zijn.

Bij de evaluatie in 2019 zijn de begrenzingen in de bodemkwaliteitskaart voor Barendrecht op enkele plaatsen aangepast (bij de Singel / Oude Haven en langs de 3e Barendrechtseweg ten zuiden van de Middeldijk). Verder is destijds de classificatie van de ondergrond van zone 4 gewijzigd van Achtergrond-waarde (klasse landbouw/natuur) naar klasse Wonen.

De spoorwegen en de rijkswegen A15 en A29 zijn door de jaren heen niet gezoneerd gelaten.

In de voorgaande bodemkwaliteitskaarten was het hele gebied langs de Oude Maas ten zuiden van de Achterzeedijk niet gezoneerd gelaten (ophooglagen met baggerspecie, buitendijks gebied).

Actualisatie voortbouwend op de voorgaande bodemkwaliteitskaarten

In voorliggende actualisatie is een volledig hoofdstuk over de (mogelijk) onderscheidende kenmerken opgenomen inclusief bijbehorende kaartbijlagen (hoofdstuk 4). Daarvoor is gekeken welke relevante informatie overgenomen kan worden uit voorgaande bodemkwaliteitskaarten. Alleen de bodemkwaliteitskaart van Carnisselande uit 1997 bevat bruikbare historische informatie, doordat de rapportage van de bodemkwaliteitskaart uit 2002 niet meer teruggevonden is.

Voor de zone-indeling zijn de deelgebieden en zones uit 2019 (en 2014) als startpunt genomen. De grenzen van de deelgebieden en zones zijn nagelopen, met name de deelgebieden met lintbebouwing, en op een aantal plaatsen aangescherpt op basis van:

- oude kaarten;
- digitale bestanden van de BAG, perceelgrenzen en watergangen;
- onderzoeksresultaten uit bodemonderzoeken uit het bodeminformatiesysteem.

In de voorgaande bodemkwaliteitskaarten was het hele gebied langs de Oude Maas ten zuiden van de Achterzeedijk niet gezoneerd gelaten. Afhankelijk van de digitale beschikbaarheid van onderzoeks-gegevens is een deel van de ophooglagen met baggerspecie langs de Oude Maas in voorliggende actualisatie wel gezoneerd.

De gegevens zijn eerst per deelgebied afzonderlijk bekeken en vervolgens zijn de deelgebieden op basis van de bodemkwaliteitsklasse samengevoegd in een beperkter aantal zones. Voor enkele deelgebieden wijzigt de zone-indeling.

De naamgeving van de deelgebieden en zones is hetzelfde gelaten als in 2014 en 2019. Daarbij is het oude deelgebied BWL08 is opgesplitst in BWL08a t/m BWL08d. Verder is het oude deelgebied BW02 opgesplitst in BW02a en BW02b. De deelgebieden ten zuiden van de Achterzeedijk hadden nog geen codering in de voorgaande bodemkwaliteitskaarten en zijn verder genummerd als BA08 t/m BA12 en BI07.

De verantwoording van de dataset (herkomst van de gegevens en selectie van representatieve gegevens) is opgenomen in hoofdstuk 5. De bodemkwaliteitskaart is gebaseerd op de gegevens uit het bodem-informatiesysteem van de gemeente Barendrecht (ondergebracht bij de DCMR). Daarvoor heeft de gemeente eerst een inhaalslag uitgevoerd om de gegevens in het bodeminformatiesysteem te actualiseren. Aanvullend zijn de gegevens meegenomen uit het bodemonderzoek dat in 2011 specifiek ten behoeve van de bodemkwaliteitskaart is uitgevoerd.

De zone-indeling in de bodemkwaliteitskaart is toegelicht in hoofdstuk 6. Bepalend voor de zone-indeling zijn de bebouwingsgeschiedenis en de langs de Oude Maas aanwezige ophooglagen.

Lokale verontreinigingen

De Richtlijn bodemkwaliteitskaarten stelt expliciet, dat in de bodemkwaliteitskaart een kaartlaag moet worden opgenomen van bekende en verwachte lokale verontreinigingen. Hiervoor mag worden volstaan met een lijst gebaseerd op het landsdekkend beeld bodemkwaliteit (LDB).

De informatie over verdachte en verontreinigde locaties wordt bijgehouden in het bodem-informatiesysteem van de gemeente, ondergebracht bij de DCMR. Om deze reden is geen aparte lijst of kaart met deze locaties opgenomen in de rapportage van de bodemkwaliteitskaart. In plaats daarvan wordt verwezen naar het gemeentelijk bodeminformatiesysteem voor de meest actuele gegevens. De bodeminformatie is via internet raadpleegbaar op de website van de DCMR: http://dcmr.gisinternet.nl .

3.2 Stoffenpakket

In de Regeling bodemkwaliteit is vastgelegd, dat in een bodemkwaliteitskaart tenminste de stoffen worden opgenomen uit het standaardpakket uit de NEN5740 (lit. 6). Het huidige stoffenpakket bestaat uit: barium, cadmium, kobalt, koper, kwik, lood, molybdeen, nikkel, zink, som-PAK, minerale olie, som-PCB’s, lutum en organische stof. Onder de Omgevingswet is dit stoffenpakket opgenomen in bijlage J van de Regeling bodemkwaliteit 2022 als ‘standaardonderzoekspakket, variant A’.

De stoffen arseen en chroom zijn sinds 1 juli 2008 niet meer opgenomen in het standaard stoffenpakket voor verkennend bodemonderzoek. Formeel hoeven deze stoffen niet meer te worden opgenomen in de bodemkwaliteitskaart. Voor deze stoffen zijn wel veel gegevens beschikbaar. Volledigheidshalve zijn ook arseen en chroom opgenomen in de bodemkwaliteitskaart.

Voor PFAS is in 2020 een afzonderlijke bodemkwaliteitskaart van de gemeente Barendrecht opgesteld (lit. 2). Er zijn sindsdien weinig nieuwe gegevens voor PFAS bij gekomen. De bodemkwaliteitskaart PFAS is geïntegreerd in voorliggend rapport (zie paragraaf 6.3) met toevoeging van de nieuwe gegevens.

3.3 Berekening van statistische kengetallen

Op basis van de beschikbare analyseresultaten is voor elke zone een aantal statistische kengetallen berekend (diverse percentielwaarden, gemiddelde, lognormaal gemiddelde). Deze statistische kengetallen zijn opgenomen in bijlage 8 (NEN5740-parameters) en 10 (PFAS).

Een percentielwaarde is een statistische maat hoeveel procent van de waarnemingen onder een bepaalde waarde liggen. Zo is de 50-percentielwaarde oftewel de mediaan het getal waarbij de helft van de waarnemingen lager is en de helft van de waarnemingen hoger.
De 95-percentielwaarde voor een stof in een bepaalde zone is het getal waarbij in 95% van de representatieve monsters een lagere concentratie van die stof is gemeten. 5% van de representatieve monsters heeft in die zone een hogere concentratie dan de 95-percentielwaarde.

Voor het berekenen van percentielwaarden bestaan in de literatuur verschillende formules. In de Regeling bodemkwaliteit uit 2008 is voor de 95-percentielwaarde voorgeschreven op welke wijze deze dient te worden berekend. Deze berekeningswijze is gehanteerd voor alle percentielwaarden.

De kengetallen zijn apart berekend voor de bovengrond (0-0,5 m-mv) en voor de ondergrond (0,5-2,0 m-mv). Voor het berekenen van het gemiddelde en het lognormaal gemiddelde zijn meetwaarden lager dan de detectiegrens vervangen door 0,7 x detectiegrens.

Voor het onderscheid tussen boven- en ondergrond is uitgegaan van het volgende:

- bovengrond = dieptetraject 0,0-0,5 m-mv; D1+D2 > 0 en D1+D2 <=1,0
- ondergrond = dieptetraject 0,5-2,0 m-mv; D1+D2 >1,0 en D1+D2 <=4,0

D1 = bovenkant monster

D2 = onderkant monster

Deze dieptetrajecten sluiten aan bij de dieptetrajecten die meestal worden gehanteerd in verkennend bodemonderzoek. De ondergrondmonsters in de dataset bestaan voor de NEN5740-parameters voor een deel uit mengmonsters van het dieptetraject van circa 0,5 – 2,0 m-mv. Overigens zijn de diepte-trajecten 0,5 - 1,0 m-mv en 1,0 - 2,0 m-mv ook afzonderlijk doorgerekend. In het algemeen hebben voornoemde dieptetrajecten dezelfde classificatie als het dieptetraject 0,5 – 2,0 m-mv, met uitzondering van zone 7 (zie verder paragraaf 6.2.7).

De Achtergrondwaarden en de maximale waarden voor wonen en industrie zijn voor veel stoffen afhankelijk van het bodemtype (percentages lutum en organische stof). Om de getallen gemakkelijk met elkaar te kunnen vergelijken, zijn alle statistische kengetallen in bijlage 8 omgerekend naar standaardbodem (lutum=25%, humus=10%). Vermenigvuldiging van het kengetal met de waarde uit de kolom bodemtypecorrectie geeft het oorspronkelijke kengetal.

Minimum aantal waarnemingen per deelgebied / zone

Verschillende deelgebieden met dezelfde kwaliteitsklasse zijn samengevoegd tot een beperkter aantal zones.

De Richtlijn bodemkwaliteitskaarten schrijft voor, dat minimaal 3 waarnemingen beschikbaar dienen te zijn per niet-aaneengesloten deelgebied. In alle gezoneerde deelgebieden wordt hieraan voldaan.

Deelgebied BWL05 wordt bij Smitshoek doorsneden door de A15. In het gedeelte ten noorden van de A15 zijn alleen voor koper, lood en zink in zowel de boven- als ondergrond 3 waarnemingen beschikbaar. Deze gegevens bevestigen de zone-classificatie.

Verder schrijft de Richtlijn bodemkwaliteitskaarten een minimum van 20 waarnemingen per zone voor.
Voor de stoffen barium, kobalt, molybdeen en PCB’s geldt een afwijkende regeling. Tot 1 juli 2008 werd bij bodemonderzoek niet standaard op deze stoffen geanalyseerd.

Bij minder dan 20 waarnemingen kobalt, molybdeen of PCB5 in een zone mag men zich volgens de Richtlijn bodemkwaliteitskaarten baseren op de totale dataset van het bodembeheergebied, mits voor het totale bodembeheergebied minimaal 30 waarnemingen beschikbaar zijn.

Voor de vijf zones met de grootste oppervlakte zijn ook voor de ‘nieuwe’ stoffen minimaal 20 waarnemingen beschikbaar bij zowel de boven- als ondergrond. Deze vijf zones beslaan samen 94% van het gezoneerde gebied. In de kleinere overige zones is dit niet het geval. Voor deze zones is in paragraaf 6.4 gemotiveerd, dat de ‘nieuwe’ stoffen niet klassebepalend zijn en extra waarnemingen niet tot een wijziging van de zoneclassificatie leiden.

Zone 10 betreft de geluidswal A15 aan de noordkant van Carnisselande. Deze zone is gebaseerd op algemene informatie over de aanleg van deze geluidswal.

4 ONDERSCHEIDENDE KENMERKEN

4.1 Mogelijk relevante onderscheidende kenmerken

Voor de indeling in zones zijn verschillende historische thema’s (mogelijk) van belang. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de volgende thema’s:

- natuurlijke bodemopbouw (paragraaf 4.2)
- bebouwingsgeschiedenis: ouderdom van woonwijken en bedrijfsterreinen (paragraaf 4.3)
- ophooglagen (paragraaf 4.4)
- de voormalige trambaan (paragraaf 4.5)

Kassen en boomgaarden hebben in Barendrecht een plaatselijk karakter en worden als uitzonderings-locatie beschouwd. In 1975 was 149 hectare van de oppervlakte van de gemeente in gebruik voor glastuinbouw (lit. 22). In bestemmingsplannen in de jaren 70 is grootschalige glastuinbouw uit landschappelijke overwegingen tegengegaan door vast te leggen dat per gebiedsdeel maximaal 5% van het oppervlak in gebruik mocht zijn door kassen.

Met name ter plaatse van kassen en boomgaarden uit de jaren 50 en 60 van de vorige eeuw kunnen verhoogde gehalten in de bodem voorkomen. In boomgaarden uit die periode worden in het algemeen verhoogde gehalten DDT gemeten. Bij oude kassen gaat het bijvoorbeeld om kwik, zink of drins.

4.2 Geologie en bodemopbouw

Als achtergrondinformatie wordt in deze paragraaf de geologische ontwikkeling van West Nederland tijdens het Holoceen samengevat. Voor de specifieke situatie in Barendrecht is het GeoTop-model van TNO geraadpleegd. Verder is informatie overgenomen uit de bodemkwaliteitskaart die in 1997 voor Carnisselande is opgesteld (lit. 15).

Het GeoTOP-model is een 3-dimensionaal model waarin op termijn de ondergrond van heel Nederland wordt opgenomen tot een diepte van 30 à 50 meter (lit. 23 en 24). In het GeoTOP-model wordt de ondergrond gemodelleerd in blokken (‘voxels’) van 100 meter x 100 meter x 50 cm. Het model kan worden geraadpleegd via het DINO-loket (www.dinoloket.nl ) in de vorm van kaarten en doorsneden.

Geologische ontwikkeling van West Nederland in het Holoceen

Aan het eind van de laatste IJstijd (ca. 10.000 jaar geleden) begon het jongste geologische tijdperk, het Holoceen. De kustlijn lag toen westelijker dan tegenwoordig en West Nederland was een koude toendra. Gedurende het Holoceen steeg de temperatuur op aarde en steeg de zeespiegel als gevolg van het afsmelten van de ijskappen. In het begin van het Holoceen ontstond langs de toenmalige kust een kwelzone, waar zich veen ging vormen.

Deze veenlaag, het Basisveen, werd door het verder stijgende zeespiegelniveau overstroomd. Vervolgens werden in West Nederland zand en klei afgezet. In het verleden werden de afzettingen die in die periode door de zee werden afgezet aangeduid als de Afzettingen van Calais (een nog oudere term is ‘oude zeeklei’). Tegenwoordig vallen deze onder het Laagpakket van Wormer (lit. 25). In Barendrecht werd in deze periode eerst een laag rivierafzettingen gevormd die tegenwoordig wordt aangeduid als de Formatie van Echteld (oudere termen zijn Betuweformatie en ‘oude rivierklei’). Vervolgens werden door verdere zeespiegelstijging in Barendtecht mariene afzettingen neergelegd uit het Laagpakket van Wormer.

Vanaf circa 5000 jaar geleden ontstonden langs de Nederlandse kust strandwallen, die tegenwoordig tot het Laagpakket van Schoorl worden gerekend. Achter de strandwallen ontstond een slecht ontwaterd, moerassig gebied. In dit moerassige gebied werd een veenlaag gevormd, het zogenaamde Hollandveen. Deze veenlaag is in de gemeente Barendrecht één tot enkele meters onder het maaiveld terug te vinden.

Langs de kust raakte het veengebied achter de strandwallen weer overstroomd door de zee. De bovengrond bestaat vrijwel overal in de gemeente uit afzettingen die in de afgelopen 2000 jaar door de zee zijn afgezet (Laagpakket van Walcheren; oudere benamingen zijn Afzettingen van Duinkerke of nog ouder ‘jonge zeeklei’). In het oosten van de gemeente is de overgang naar het gebied met alleen rivierafzettingen onder en boven het Hollandveen.

Plaatselijk bevinden zich rivierduinen in de ondergrond die gevormd zijn aan het eind van de laatste IJstijd.

Bodemopbouw in de gemeente Barendrecht

Bijlage 2 bevat de gegeneraliseerde bodemopbouw van de bovenste 120 cm in de gemeente Barendrecht op basis van de Stiboka-bodemkaart (lit. 26). De vlakken in de kaart zijn overgenomen uit de basisregistratie ondergrond (BRO). De bovengrond in de gemeente bestaat in het algemeen uit zavel of klei.

In de dertiende eeuw bevond zich een nederzetting Barendrecht binnen de bedijking van de Riederwaard. Het gebied raakte echter overstroomd in 1373. In de erop volgende eeuwen is het grondgebied van de gemente Barendrecht vervolgens polder voor polder ingepolderd: de polder Binnenland in 1483, de polder Buitenland in 1555 en de Zuidpolder in 1650. Bij de overstroming van 1373 ontstond de getijdekreek Koedoot. In 1580 is deze afgedamd en bleef een kreekrug in het landschap achter.

De bedijkingsgeschiedenis komt goed tot uiting in de bodemkaart. Bij een nieuwe bedijking was in het gebied het dichtst bij de oude dijk zwaardere klei afgezet terwijl de bovengrond het verst van de oude dijk af uit lichtere zavel bestond.

Archeologische waarden

De gemeente Barendrecht beschikt over beleid voor archeologie (lit. 27) en een archeologische waardenkaart. De acheologische waardenkaart is ter informatie opgenomen in bijlage 3 (ongewijzigd overgenomen uit de bodemkwaliteitskaart uit 2014).

4.3 Ouderdom van de bebouwing

Een belangrijk onderscheidend kenmerk voor de zone-indeling vormt de ouderdom van woonwijken en bedrijfsterreinen. Naarmate wijken ouder zijn, is er een grotere kans op diffuse verontreiniging als gevolg van menselijk handelen. Oude dorpskernen en stadscentra zijn in het algemeen diffuus verontreinigd met koper, lood, zink en PAK. Bij sloop en nieuwbouw in het kader van stadsontwikkeling is de eerste (oudste) bebouwing maatgevend. Zo loopt de begrenzing van het oude dorp over de Schaatsbaan heen, omdat hier voor de aanleg van de Schaatsbaan in 1970 oude bebouwing gesloopt is.

In bijlage 4 is de bebouwingsgeschiedenis ingedeeld in de volgende periodes:

- < 1945
- 1945 – 1970
- 1970 – 1990
- 1990 – heden

Daarbij is onderscheid gemaakt tussen woonwijken en bedrijfsterreinen. Bij de bedrijfsterreinen is rekening gehouden met de begrenzingen uit de bodemfunctiekaart.

Voor deze kaart is gebruik gemaakt van oude topografische kaarten (raadpleegbaar op www.topotijdreis.nl ) en de BAG. In de Basisregistratie Adressen en Gebouwen (BAG) is per bouwwerk een bouwjaar opgenomen. De BAG is als GIS-bestand openbaar beschikbaar via internet.

Specifiek zijn de begrenzingen van de deelgebieden met lintbebouwing (de BWL-deelgebieden) uit de voorgaande bodemkwaliteitskaart nagelopen. Daarbij is met name de begrenzing aangescherpt voor de volgende deelgebieden:

- BWL05 (Voordijk westelijk van A29, inclusief Smitshoek. Daarbij is ook het gesloopte deel van Smitshoek noordelijk van de A15 opgenomen in het deelgebied);
- BWL06 (Ziedewijdsedijk: gedeelte bij de Zuidpolder dat altijd onbebouwd was uit de lintbebouwing gehaald);
- BWL07 (Middeldijk);
- BWL08a (Voordijk oostelijk van A29).

4.4 Ophooglagen

Op een aantal plaatsen is de bodem in de vorige eeuw opgehoogd. Deze ophooglagen zijn weergegeven in bijlage 5 (inclusief 2 stortplaatsen). De ophooglagen betreffen met name ophogingen met bagger-specie langs de Oude Maas6.

Een belangrijke informatiebron over deze baggerspecieloswallen vormt het bijzonder inventariserend onderzoek (BIO) dat de DCMR in 1987 heeft uitgevoerd (lit. 28). Daarnaast zijn voor deze paragraaf oude topografische kaarten geraadpleegd.

Verder zijn in bijlage 5 enkele geluidswallen opgenomen:

- de geluidswal tussen de A29 en de wijk Nieuweland;
- de geluidswal A15 die vanaf het begin van de eeuw is aangelegd aan de noordkant van Carnisselande.

De nummers tussen vierkante haken verwijzen naar de nummers in de kaart in bijlage 5.

[1] Portlandse zeedijk (Carnisse Grienden)

Deze ophooglaag bevindt zich op de grens met de gemeente Albrandswaard. Volgens een oude topografische kaart was in het Barendrechtse deel een gedeelte voor de tweede wereldoorlog al opgehoogd. In het Rhoonse deel is op de topografische kaart uit 1963 voor het eerst een ophoging zichtbaar.

Het BIO uit 1987 vermeldt voor deze locatie ophoging door Rijkswaterstaat in de periode 1960-1970 met materiaal dat uit de rivier afkomstig is. Verder vermeldt het BIO:

Waarschijnlijk grotendeels weer ontgraven in zestiger jaren (…) Ter plaatse bevond zich een kleine loswal, die fungeerde als "overloop" (of bezinkbassin?) voor de Jan Gerritsepolder-west. Het westelijke deel zou nooit opgespoten zijn wel werd hier een jachthaventje aangelegd. In circa 1973 werd de loswal ontgraven en het haventje uitgebaggerd.

Nummering van deze ophooglaag in BIO 1987: 17

[2] Jan Gerritsepolder West (met Gaatkensbult)

Het BIO uit 1987 vermeldt voor deze locatie ophoging door Rijkswaterstaat in de periode 1965-1985 met materiaal afkomstig uit de Nieuwe Maas, Hollandsche IJssel en Oude Maas. Op topografische kaarten is te zien dat in de jaren 60 begonnen is met het oostelijke deel. Hierin is vervolgens het bouwdok voor tunnelelementen gegraven.

Het BIO vermeldt verder:

Een strook van 50 meter aan de noordzijde van de loswal fungeert als hoogwaterkering. Tijdens de laatste dijkverzwaring werd hier zand opgereden en afgedekt met ca een meter klei (mogelijk baggerspecie). Grond uit bouwdok is elders langs snelwegen ln de regio gebruikt. De oostelijke helft van het depot was aanvankelijk in gebruik als gronddepot. In het midden van de locatie hebben stortingen plaatsgevonden (meldingsonderzoek DCMR gaande, projectnr 324126). Een deel van de locatie die tot 1987 nog in gebruik was, wordt conform de Hinderwetvergunning afgedekt met schone grond.

Bij de aanleg van de VINEX-wijk Carnisselande en Portland in de gemeente Albrandswaard begin deze eeuw is hier een heuvel aangelegd met grond die vrij kwam bij het graven van waterpartijen in het gebied, met name het graven van de Gaatkensplas. Deze heuvel heeft verschillende namen: Gaatkensbult, Oude Maasheuvel of Jan Gerritseheuvel.

Nummering van deze ophooglaag in BIO 1987: 14

[3] Jan Gerritsepolder Oost

Het BIO uit 1987 vermeldt voor deze locatie als tijdvak 1966 – 1983 en als herkomst van het materiaal de Oude Maas en de Hollandse IJssel. De eerste laag is opgespoten door de gemeente Rotterdam, de latere lagen door Rijkswaterstaat. Verder vermeldt het BIO:

Deze loswal wordt als gronddepot gebruikt, dat wil zeggen opgespoten zandige specie wordt ontgraven ten behoeve van civiele werkzaamheden in de regio. Rijkswaterstaat heeft dit depot als buffervoorraad achter de hand.

Er zijn opnieuw spuitkades aangelegd ln 1986 ten einde zandige specie op te spuiten t.b.v. civielwerk (gronddepot).

Nummering van deze ophooglaag in BIO 1987: 15

[4] en [5] Vredepolder

Aan de zuidkant van de Vredepolder [4] is al een ophoging zichtbaar op een topografische kaart uit het eind van de jaren 30. Dit zuidelijke deel wordt niet beschreven in het BIO uit 1987.

Het recreatieterrein Vredepolder [5] is eind jaren 70 aangelegd en volgens oude topografische kaarten was de Vredepolder daarvoor nog niet opgehoogd. Bij die aanleg zijn ook vaten met afval waargenomen. Het BIO uit 1987 vermeldt stortingen van onder andere afval, puin, hout, groente- en fruitafval.

Het BIO uit 1987 vermeldt als herkomst van het materiaal stadhavens Rotterdam, waaronder Chemiehaven, St. Laurentshaven, 1e , 2e en 3e Petroleumhaven. Verder vermeldt het BIO:

Ter plaatse was buitendijks grasland aanwezig. Voor de opspuitingen begonnen werd ontkleid. Conform de opspuitvergunning bestaat de laatste laag uit relatief zondige specie. Direct ten westen van de loswal werd niet opgespoten vanwege de aanwezigheid van een pijpleidingenstraat. In de zuidelijke strook hebben stortingen plaatsgevonden, volgens meldingen aangevoerd met tankwagens.

Nummering van deze ophooglaag in BIO 1987: 13

[6] en [7] Ophooglaag ten oosten van de voormalige Barendrechtse Brug

Deze ophooglaag wordt niet beschreven in het BIO uit 1987. Het grootste deel van de ophoging [6] is al zichtbaar op een topografische kaart uit het eind van de jaren 30. Op die vooroorlogse kaart is op deze locatie al een fabriek zichtbaar, de Velo wasmachinefabriek (volgens de website velobeheer.nl hier gevestigd vanaf 1926). De zuidwesthoek van het gebied [7] is volgens topografische kaarten in de jaren 70 opgehoogd.

[8] en [9] Spuiveld

Het grootste deel van dit gebied [8] is al opgehoogd voor de tweede wereldoorlog (en mogelijk later verder opgehoogd). Het resterende deel [9] is volgens topografische kaarten in de jaren 60 opgehoogd. Sinds het begin van de jaren 70 is het gebied in gebruik als recreatiegebied. Het BIO uit 1987 vermeldt ophoging door Rijkswaterstaat met als tijdvak 1930-1968 en als herkomst Stadshavens Rotterdam, Wilton Schiedam en nieuw werk vrijgekomen bij aanleg havens.

Nummering van deze ophooglaag in BIO 1987: 12

[10] en [11] Het Kleine Veld

Onderstaande informatie is afkomstig uit een bodemonderzoek van de DCMR uit 1988 (lit. 29).

Tot begin jaren 60 was deze locatie een buitendijks gebied, dat toen gedeeltelijk ontgraven werd in verband met de verhoging en verzwaring van de Achterzeedijk. Tot 1963 heeft kleiwinning over een dikte van ongeveer 1 meter plaatsgevonden. Tussen 1965 en 1966 is het hele gebied opgespoten met havenslib uit o.a. de Wiltonhaven Schiedam, de Vulcaanhaven, de Eemhaven en de Prinses Beatrixhaven.
In het oostelijke deel is vervolgens bedrijfsafval van onbekende samenstelling en puin gestort. Vanaf de jaren 60 tot circa 1980 hebben stortingen plaatsgevonden.
In de periode 1971-1973 heeft een nieuwe opspuiting plaatsgevonden met slib uit het Zwijndrechts havengebied. In 1976 is het westelijke deel van Het Kleine Veld ingericht als caravanterrein en camping.

Nummering van deze ophooglaag in BIO 1987: 11

[12] Noldijk

In het BIO uit 1987 wordt deze locatie aangeduid als Noldijk (BEMO-terrein). Volgens het BIO heeft aannemingsbedrijf Monshouwer hier in de periode 1965-1984 bagger uit het Waaltje opgebracht.

Nummering van deze ophooglaag in BIO 1987: 16

[13] Boezemweg

Het vlak van deze ophoging is overgenomen uit het BIO uit 1987, maar het BIO bevat geen nadere gegevens. Ook in de Stiboka-bodemkaart (lit. 26) is hier een ophoging ingetekend. Vermoedelijk betreft het hier enkel het talud van het vroegere tramviaduct over de spoorlijn heen. De grond voor dat talud was ter plekke ontgraven uit de naastgelegen ‘Tramput’.

Nummering van deze ophooglaag in BIO 1987: 16

[14] Wegberm A15

Het BIO uit 1987 vermeldt dat in de periode 1968-1972 door Rijkswaterstaat vrijgekomen specie uit het tunnelbouwdok in de Jan Gerritsepolder West werd toegepast in de wegbermen van de A15. Het BIO vermeldt hierover:

Na modellering van het wegtalud werd een teeltaardelaag aangebracht van circa 30 cm dikte; het betreft onderhoudsbaggerspecie die na rijping werd ontgraven in de Jan Gerritsepolder-west.

Nummering van deze ophooglaag in BIO 1987: 18

[15] Geluidswal A15 noordkant Carnisselande

Aan de noordkant van de wijk Carnisselande is vanaf het begin van de eeuw een geluidswal aangelegd. De kern van de geluidswal is aangelegd onder de toenmalige regelgeving van het Bouwstoffenbesluit. De afdeklaag boven het folie is aangebracht onder de regelgeving van het Besluit bodemkwaliteit, waarbij als toepassingsnorm klasse Wonen gold. De afdeklaag boven het folie heeft een dikte van 1 meter. Veel grond uit de afdeklaag is afkomstig uit Carnisselande, o.a. is grond die vrij kwam bij het graven van de Gaatkensplas tevens naar deze geluidswal gegaan.

[16] Geluidswal ten oosten van de A29

Tussen de wijk Nieuweland en de A29 ligt eveneens een geluidswal. Deze geluidswal is in 1993-1994 aangelegd en heeft een kern van verbrandingsslakken afkomstig van de NV Afvalverwerking Rijnmond (AVR). Deze kern is afgedekt met een 25 cm dikke laag bentoniet met daarboven eerst een grove zandlaag (0,25 meter) en vervolgens een afdeklaag van grond afkomstig uit de directe omgeving (0,75 meter).

[17] Stortplaats tussen Middeldijk en Kilweg

Onderstaande informatie is afkomstig uit een nader bodemonderzoek uit 1987 (lit. 30).

Ten behoeve van de aanleg van de trambaan tussen Rotterdam en Numansdorp is plaatselijk grond afgegraven tot een diepte van circa 3 m-mv. De op deze wijze ontstane zogenaamde “tramput” bestreek een oppervlakte van circa 10.000 m2 en bestond tot 1953 uit een open waterpartij. In de loop van dat jaar is de “tramput” in gebruik genomen als stortplaats. Tot 1975 is op deze stortplaats huisvuil gestort. Het stort werd tevens iedere zaterdag opengesteld voor particulieren.

Een gedeelte van de stortplaats werd in 1987 nog steeds gebruikt voor de afvoer van riool- en kolkenslib. Ook werd op deze plaats tot 1980 de inhoud van beerputten gestort.

4.5 Voormalige trambaan

Ter informatie is in bijlage 5 tevens de ligging van de voormalige trambanen weergegeven. Ter plaatse van deze vroegere trambanen worden soms verhoogde PAK-gehalten aangetroffen.

Onderstaande informatie is gebaseerd op de website educatief.historischbarendrecht.nl .

Vanaf 1898 liep een trambaan vanaf Rotterdam over de Barendrechtse brug naar de Hoeksche Waard. Via deze trambaan werden zowel personen als landbouwproducten vervoerd. Het personenvervoer werd beëindigd in 1956 en het goederenvervoer in 1957. Vervolgens is op het oude tramtracé het Provinciaal Rijwielpad aangelegd (tegenwoordig aangeduid als Provinciaal Fietspad).

In 1904 werd een zijlijn geopend die via Rijsoord naar Zwijndrecht liep. Deze zijlijn liep langs de zuidkant van de Middeldijk en ging vervolgens met een viaduct over de gewone spoorlijn heen, op de plek waar nu de Boezemweg onder het spoor door gaat. Tot 1941 werden via deze zijlijn personen en goederen vervoerd. In 1944 is de brug over de spoorlijn bij een bombardement vernietigd.

De grond voor de taluds van de brug over de spoorlijn was afkomstig uit de ter plekke gegraven ‘Tramput’ die later dienst deed als zwembad.

5 VERANTWOORDING DATASET BODEMANALYSES

5.1 Herkomst gegevens

5.1 Herkomst gegevens

NEN5740-parameters

De bodemkwaliteitskaart is gebaseerd op gegevens afkomstig uit het bodeminformatiesysteem van de gemeente Barendrecht (Squit-iBis, ondergebracht bij de DCMR). De gemeente heeft in 2023 eerst een
inhaalslag uitgevoerd om de gegevens in het bodeminformatiesysteem te actualiseren en aan te vullen.

De gegevens zijn op 27 juli 2023 geëxporteerd uit het bodeminformatiesysteem. Bij deze export is als criterium gehanteerd: rapportcode beginnend met AA0489 (0489 is de gemeentecode van Barendrecht).
De exports bevatten de gegevens t/m rapportcode AA048904326.

In het bodeminformatiesysteem is verder een aantal rapportcontouren of boorpunten binnen de gemeente Barendrecht ingetekend met een rapportcode die niet met AA0489 begint. Deze zijn specifiek nagelopen op bruikbare analyseresultaten. Op basis daarvan zijn 6 grondmonsters meegerekend uit een onderzoek met rapportcode AA000000046 (in deelgebied BWL05 bij de Charloise Lagedijk).

Voor 4 rapporten in deelgebied BA12 (ophooglaag Het Kleine Veld) zijn de analyseresultaten handmatig toegevoegd aan de dataset op basis van de pdf-bestanden van deze bodemrapporten. Hetzelfde geldt voor 4 verkennend bodemonderzoeken in het oudste deel van bedrijfsterrein Ziedewij (deelgebied BI11b).

In 2011 is aanvullend bodemonderzoek uitgevoerd ten behoeve van de regionale bodemkwaliteitskaart uit 2014 (lit. 19). Destijds hebben de gemeenten een Excelbestand met deze analysegegevens ontvangen, maar deze gegevens zijn niet opgenomen in het bodeminformatiesysteem. De gegevens uit dit Excelbestand zijn toegevoegd aan de dataset van voorliggende bodemkwaliteitskaart. Voor Barendrecht betreft dit 113 analyses van de bovengrond en 107 analyses van de ondergrond.

PFAS

Voor PFAS is deze bodemkwaliteitskaart gebaseerd op de volgende gegevens:

- een in de eerste maanden van 2020 uitgevoerd bodemonderzoek waarbij verspreid over de gemeenten Barendrecht, Albrandswaard en Ridderkerk meetgegevens van PFAS verzameld zijn (lit. 31);
- PFAS-gegevens uit overige in het bodeminformatiesysteem (Squit-iBis) ingevoerde bodemonderzoeken;
- aanvullend zijn in 2020 de PFAS-gegevens uit 2 bodemonderzoeken aan de dataset toegevoegd die nog niet in het bodeminformatiesysteem waren ingevoerd. Hiervan bleek 1 onderzoek in 2023 inmiddels wel te zijn ingevoerd.

Bodemonderzoek PFAS ten behoeve van de bodemkwaliteitskaart (lit. 31)

In dit bodemonderzoek zijn de volgende aantallen locaties onderzocht:

- 40 boringen in de gemeenten Barendrecht en Ridderkerk:
- 10 boringen in Ridderkerk langs de zuidoostelijke gemeentegrens (hemelsbreed het dichtst bij Chemours)
- de overige 30 boringen zijn gelijkelijk verdeeld over beide gemeenten

- 30 boringen in de gemeente Albrandswaard

De boorlocaties zijn verspreid over de gemeenten gekozen op gemeentegrond waar de grond zo min mogelijk is geroerd of belast door lokale bronnen.

Van elke locatie zijn de bovengrond (0-0,5 m-mv) en de ondergrond (0,5-2,0 m-mv) onderzocht op de 30 PFAS uit de advieslijst van Bodem+ van 12 juli 2019.

Overige bodemonderzoeken uit het bodeminformatiesysteem

In aanvulling op voornoemd bodemonderzoek bevat de export uit het bodeminformatiesysteem d.d. 27 juli 2023 bruikbare analyseresultaten van PFAS uit 14 bodemonderzoeken in de gemeente Barendrecht (waarvan 4 nieuwe bodemonderzoeken ten opzichte van de dataset uit juli 2020).

Deze gegevens zijn gecontroleerd op vreemde, afwijkende invoerwaarden voor PFAS. Daarbij is specifiek gecontroleerd of bij de monstername boven- en ondergrond met elkaar zijn gemengd. Bij 1 monster is de bemonsteringsdiepte 0-1,0 m-mv. Dit monster is meegerekend met de ondergrond.

Bij de invoer in het bodeminformatiesysteem is er bij een aantal rapporten voor gekozen om alleen somwaarden voor PFOA en PFOS (lineair + vertakt) in te voeren, omdat de overige PFAS zelden of nooit boven de detectiegrens worden gemeten. De overige PFAS zijn in 2020 grotendeels aangevuld in de dataset op basis van de analysecertificaten uit de pdf-bestanden van de onderzoeksrapporten.

De volgende gegevens zijn niet meegerekend in de bodemkwaliteitskaart:

- monsters waarbij geen sprake is van bodemmateriaal;
- analyses van een gronddepot vermengd met asfalt en puin, afkomstig van een bedrijfslocatie aan de Noldijk (onderzoekscode AA048903926).

Somparameters PAK en PCB

PAK en PCB zijn somparameters. Deels bevat de dataset alleen de 10 individuele PAK, respectievelijk de 7 individuele PCB. Deels bevat de dataset alleen een somparameter. Verder zijn voor een deel zowel de individuele waarden als een somparameter beschikbaar.

In eerste instantie zijn de somparameters voor PAK en PCB bepaald op basis van de individuele componenten. Indien de dataset alleen de somparameter bevat dan is daarvan uitgegaan.

x- en y-coördinaten

Aan de geanalyseerde grond(meng)monsters zijn op de volgende wijze x- en y-coördinaten toegekend:

- indien de boorpunten van de geanalyseerde (meng)monsters zijn ingetekend: het gemiddelde van de x- en y-coördinaten van de deelmonsters uit desbetreffend mengmonster. Daarbij is een controle gedaan op evident verkeerd ingetekende boorpunten (ver buiten de onderzoekslocatie). In de gemeente Barendrecht zijn de boorpunten meestal ingetekend zodat bij meer dan 90% van de geanalyseerde grondmonsters de ligging gebaseerd is op de x- en y-coördinaten van de boorpunten;
- wanneer geen boorpunten zijn ingetekend: het middelpunt van de rapportcontour. In het algemeen is dit voldoende nauwkeurig, omdat in het algemeen het hele bodemonderzoek in dezelfde zone ligt;
- voor een enkel rapport waren geen boorpunten en geen rapportcontour beschikbaar. In dat geval is uitgegaan van het middelpunt van de locatiecontour.

5.2 Representatieve gegevens voor de bodemkwaliteitskaart

Controle op vreemde invoerwaarden

Op de dataset is een aantal controles uitgevoerd. Een aantal vreemde of ontbrekende invoerwaarden is gecontroleerd op basis van het desbetreffende bodemrapport. Op basis daarvan is een aantal gegevens in de dataset gecorrigeerd of aangevuld.

De recentere bodemonderzoeken zijn als pdf-bestand op te vragen op de website ‘Omgeving in kaart’ van de DCMR. Een aantal oudere bodemrapporten kon niet worden teruggevonden in het archief. Enkele monsters uit die oudere rapporten zijn niet meegerekend, omdat zeer waarschijnlijk sprake is van een invoerfout (bijvoorbeeld wanneer voor zink <0,1 mg/kds is ingevoerd).

Monsters die alleen zijn geanalyseerd op minerale olie

De dataset bevat een aantal monsters die alleen op minerale olie en niet op andere stoffen geanalyseerd zijn. Regelmatig betreft dit analyses van lokale olieverontreinigingen. In ieder geval betreft dit nagenoeg a

Terug naar het vergunningen overzicht

Details van vergunning

  • BeschrijvingBodemkwaliteitskaart landbodem gemeente Barendrecht Actualisatie 2023
  • Soortofficielepublicaties (Natuur en milieu | Organi)
  • Gepubliceerd op19-01-2024
  • Start19-01-2024
  • StraatnaamBodemkwaliteits
  • Postcode1967PF

- Advertentie (?) -